We zijn slechts mensen
een kort essay
Salvador Dali:
Hel 13, Het woud der zelfmoordenaars, houtgravure, 1963. Dali maakte in
opdracht van de Italiaanse regering 101 aquarellen voor de 700ste verjaardag
van Dante. In 1954 werden deze tentoongesteld in de Galleria Pallavicini in
Rome. Er werden 3500 houtblokken gesneden voor de publicatie van het werk als
gekleurde houtsneden. Deze publicatie telt 6 volumes uitgegeven in 1963 door
Arti e Scienze Salani. Het drukwerk werd verzorgt door Stamperia Valdonega di
Verona en de Maggnani gebroeders van Pescia. Alles onder directie van Maestro
Raymond Jacquet.
Dali's interpretatie van Dante's 13e Canto van de Hel zou eigenlijk iets huiveringwekkends moeten zijn. Het gaat hier namelijk om het 'woud der zelfmoordenaars', een daad die in de tijd van Dante hevig veroordeeld werd. Maar toch schuilt er iets moois in dit beeld van tot boom geworden mensen. Mensen die het 'bewuste' leven hebben opgegeven om als straf, in Dante's optiek, door Minos tot boom te geworden.
Wanneer een ziel die aan zichzelf verging
Zich wreed het eigen lichaam heeft ontnomen,
Zendt rechter Minos haar naar deze kring.
Dan valt zij ergens tussen deze bomen,
Waar ook de slinger van het lot haar zond,
En zal, als speltzaad, tot ontspruiting komen.
Zij groeit van loot tot boom in deze grond,
En als harpijen van haar blaren eten
Schreeuwt zij het uit: haar wonde wordt een mond.
Ook wij herkrijgen ooit ons aardse kleed en
Toch is er geen hier die dat kleed behoudt:
Men heeft geen recht op wat men heeft versmeten.
Wij slepen het naar dit ellendig woud
Waar onze lijven worden opgehangen,
Elk aan de boom waarin zijn ziel nog rouwt.1
Je ziet in Dali's afbeelding de pijn van de bomen en de rouw van de mensen die zich niet kunnen verzoenen met hun tot hout geworden lot. Maar de vraag is of dit noodlot en dit beeld van de Hel zo afzichtelijk is zoals het in eerste instantie bedoeld is. Kan het juist niet iets moois zijn dat de mens tot boom kan geworden om de rust in de natuur te vinden die men niet in het bewustzijn kan vinden. Dat de pijn hem alleen maar ligt in de ontkenning van een lot wat eigenlijk heel krachtig is. Dat bij het verlaten van het bewustzijn wij één worden met de bomen. Een verlangen dat Hölderlin zo mooi uitdrukt in zijn gedicht 'de Eikebomen'.
Uit de gaarden kom ik tot u, gij zonen van 't bergwoud!
uit de gaarden, daar leeft de natuur geduldig en huislijk,
voedend en zelf gevoed, met de vlijtige mensen tezamen.
Gij echter, gij staat heerlijk gegord als een volk van titanen
in dit tammer bestaan en behoort slechts uzelf en de hemel,
die u groot heeft gebracht, en de aarde die u gebaard heeft.
Geen van u allen is ooit ter schole gegaan bij de mensen
en gij dringt u vrolijk en vrij uit uw krachtige wortels
saam met elkander omhoog, en zo als een arend zijn buit grijpt,
grijpt gij met machtige armen het ruim en tegen de wolken
zijn uitdagend en groot gericht uw zonnige kruinen.
Ieder van u is een wereld, -gelijk de sterren des hemels
leeft gij, ieder een god, in vrije gemeenschap tezamen.
Kon ik de knechtschap maar dulden, o nooit meer zou ik afgunstig
zijn op dit woud, maar gaarne mij voegen in 't leven der mensen.
Hield mij aan 't leven der mensen dit hart maar niet meer gebonden,
dat van liefde niet aflaat, hoe graag zou ik met u hier wonen!2
Dit gedicht laat mooi zien dat wij 'slechts' mensen zijn; de bomen, het woud, de eerlijke kracht van de natuur verdwergt ons bestaan. Een bestaan wat in dienst zou moeten staan van de natuur in plaats van onszelf. Het beeld van Dali laat eerder zien dat wij als mensen ons niet kunnen verzoenen met het idee dat wij ook bomen kunnen zijn, dat de mens net zo goed een twijg als een blad kan zijn. Dat wij ons hullen in tragedie, verdoemenis, rouw en verdriet als we geconfronteerd worden met ons lot. Een lot dat geen betekenis heeft op het grotere geheel van ons universum. Zou het niet prachtig zijn om je energie te delen met het grotere geheel van het natuur, dat je tot boom geword en de balans in de natuur verstevigd. Ons bestaan is absurd, maar de sleutel tot een zinvol bestaan ligt hem juist in de acceptatie van ons lot. De volgende frasen uit de 13e Canto van de Hel laten goed zien dat we ons zo verheven voelen boven de natuur; dat zodra we zelf een struik of een boom zijn, ons hullen in tragedie en melij als ons een dunne tak wordt ontnomen.
Toen zei mijn gids: 'Bezie dit kreupelhout,
En breek een twijg van een van deze bomen;
Want dat doorbreekt de waan waarop je bouwt.'
Ik stak mijn hand uit om er bij te komen
En brak een dunne tak af van de boom.
De stomp riep uit: 'Waarom mij dit ontnomen?'
Bloed welde op, daarmee een woordenstroom:
'Waarom probeert u mijn bestaan te fnuiken?
Kent u geen medelij? Hebt u geen schroom?
Wij waren mensen en nu zijn wij struiken.
Hardvochtige! Zo wreed zou u uw hand
Tegen een slangenziel niet eens gebruiken.'3
Als de boom niet spreekt dan wordt ons gemoed niet geschaad. De natuur is onze meester, en ons bestaan krijgt veel meer zin als we beseffen dat we deel uitmaken van de geweldige natuur om ons heen. Zoals Empedokles zich in de Etna wil storten om zich opnieuw met de natuur te verzoenen.
Aan mensen is het groot genot
gegeven, dat zij zichzelf verjongen.
En uit de zuiverende dood die zij
zelf op het juiste ogenblik kiezen,
staan als Achilles uit de Styx volkeren op.
O schenk jezelf aan de natuur, voor ze jullie neemt!-
Zo lang al verlangen jullie naar iets buitengewoons,
en als uit een ziekelijk lijf verlangt de geest
van Agrigente het oude spoor te verlaten.4
Empedokles is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid, die hij nauwelijks aankan; dat wij als mensen ons nederig moeten opstellen tegenover de natuur en ons niet moeten verheffen boven haar met als gevolg dat we haar uitbuiten en schenden. Empedokles gelooft hier in een vorm van reincarnatie waarbij je jezelf kunt vernieuwen door je leven te beëindigen. Dit is in ons huidige denken natuurlijk een absurd idee, al heeft Camus in zijn essay over het absurde 'De Mythe van Sisyphus' hier wel een mooi licht op geworpen. De vraag is of we ons beeld van het absurde niet juist kunnen omdraaien. Dat we de 13e Canto van de Hel en Dali's verbeelding hiervan juist als iets moois en positiefs kunnen aanschouwen in plaats van de verdoemenis in de Hel. Camus legt in zijn korte essay deze omwenteling5 van perceptie goed bloot. Dat wij Sisyphus juist moeten zien als een gelukkig mens, hij maakt en accepteert zijn lot. Nu is mijn uitgangspunt niet dat we ons met de gehele mensheid in de Etna moeten storten. Het gaat mij erom om anders te kijken naar de dingen om ons heen en ons vooral nederig op te stellen tegenover de natuur, maar ook onze medemens. In het woud der zelfmoordenaars schuilt de kracht van erkenning en acceptatie. Zou het niet prachtig zijn om een boom te worden en je als Sisyphus een gelukkig wezen te beschouwen die zich neerlegt bij zijn lot en ook zijn rol binnen het grotere geheel van het Universum, we zijn slechts mensen. Voel maar eens je nederigheid als je tussen al het prachtigs van de natuur staat de volgende keer als je een bos betreedt.
Bij mijn zo vreemde wortels wil ik zweren
Dat ik altijd trouw gebleven ben aan
Mijn meester, die het waard was om te eren.6
Dit essay is in het tijdschrift Robida gepubliceerd.
1 Dante Alighieri: De goddelijke Komedie, vertaling Ike Cialona en Peter Verstegen, Athenaeum, 8e druk, 2019, pagina 78 v. 94-108.
2 Friedrich Hölderlin: Gedichten, vertaling Ad den Besten, Athenaeum, 3e druk, 2011, 'De Eikebomen', pagina 9.
3 Dante Alighieri: De goddelijke Komedie, vertaling Ike Cialona en Peter Verstegen, Athenaeum, 8e druk, 2019, pagina 76 v.28-39.
4 Friedrich Hölderlin: De dood van Empedokles, vertaling Bart Philipsen, Theater Zuidpool & Poëziecentrum Gent, 2014, pagina 151.
5 Albert Camus: De mythe van Sisyphus, vertaling Hannie Vermeer-Pardoen, IJzer, 2e druk, 2019, pagina 167-173.
6 Dante Alighieri: De goddelijke Komedie, vertaling Ike Cialona en Peter Verstegen, Athenaeum, 8e druk, 2019, pagina 77 v.73-75.